Eén perfecte mens (terug naar Afrika, deel 9)

Al vrij snel na het overlijden van Moussa zeiden mensen dat ze langs wilden komen. Ik reageerde in eerste instantie beschermend. Chadim had een grote schok te verwerken. We hadden tijd nodig om alles tot ons door te laten dringen. Nu ook nog allerlei mensen zien leek me veel te belastend. De rust en stilte bewaren was het meest heilzaam.

In de uren nadat Chadim zijn vader had gevonden, werden we voortdurend gebeld. Tegen een van de eerste Senegalezen die op bezoek wilde komen zei ik die avond verdrietig: ‘Waarom? Er is hier niets meer. Moussa is weg.’

Het drong gelukkig al snel tot me door dat mijn houding tegen zowel de cultuur van gastvrijheid als tegen de cultuur van rouwverwerking indruiste en vragen of zelfs achterdocht opriep. Waarom zouden mensen niet welkom zijn? Had ik misschien iets te verbergen? Ook realiseerde ik me dat het juist heel goed deed om met Moussa’s vrienden samen te komen en hem in ons samenzijn te herinneren.

Daarom hielden we op zondagmiddag, drie dagen nadat Chadim zijn vader in bed vond, een bijeenkomst voor vrienden en familie van Moussa. Het was een gemeleerd gezelschap: mijn familie, een goede vriend van Chadim, een Surinaamse buurman, een Franse Amsterdamse vriendin en veel Senegalezen zaten samen in Moussa’s kleine woonkamer. We draaiden de religieuze muziek waar hij zoveel van hield, dronken ataya (Senegalese mierzoete groene thee) en we bekeken foto’s van Moussa. Het was een surreële setting. Er lag een rastamuts van Moussa op de leuning van de bank, zijn jas hing over een stoel, de sterke geur van zijn wierook en Arabische parfum hing nog in huis. Moussa was zo plotseling vertrokken, dat het net leek alsof hij er nog was.

42168794_256406988399234_8836180056515543040_n.jpg

Die avond kwam Moussa’s jongere broer Sadikh met de bus aan uit Zuid-Frankrijk op station Sloterdijk. Het duurde heel lang voor ik Sadikh vond. Hij bleek aan de overkant van het station te staan en moest een lange voetgangersbrug oversteken. Met zijn rasta-achtige uiterlijk en relaxte tred leek het net alsof hij zo uit een andere wereld Amsterdam in kwam gestapt. Ook al waren we een kwartier bezig geweest om elkaar te vinden, toch leek hij geen enkele haast te hebben. Hij nam alle tijd om een shaggie te draaien toen we samen naar de auto liepen.

Net zoals Moussa is Sadikh een echte baye-fall. Echte baye-falls hebben een diep religieus besef en stralen dat op een tegelijk zachte en krachtige manier ook uit (je hebt ook baye-falls die vooral vanwege de interessante looks voor dit geloof gaan, die worden ook wel faux baye-fall, foute baye-falls, genoemd).

In Moussa’s huis aangekomen vroeg ik aan Sadikh of hij de kamer wilde zien waar zijn broer was overleden. Hij antwoordde heel respectvol: ‘Als jullie dat goed vinden, dan heel graag.’ Sadikh knielde neer voor de slaapkamerdeur en bad zoals moslims dat doen, met beide handen gestrekt voor zich, de handpalmen geopend, terwijl hij gebeden opzei. Hij liep naar het bed waarop Moussa was gestorven en raakte het op verschillende plekken aan. Hij bleef bidden en knielen. Chadim en ik stonden geroerd in de deuropening. Het was alweer even geleden dat Chadim voor het laatst had gehuild, zelfs de grootste schok went, en nu liepen de tranen over zijn wangen.

42174120_236935410505155_8875420621488521216_n.jpg

Na heel wat gebeden zat Sadikh uiteindelijk neergeknield op de grond naast het bed. Ik kwam naast hem zitten. ‘Moussa was een goed mens’, vertelde Sadikh. ‘Hij sprak nooit kwaad over anderen. Zelfs niet als hij het zwaar had. Ook niet toen jij hem pijn had gedaan.’ Ik zei dat ik het heel erg vond dat ik Moussa zo had gekwetst vroeger. ‘Ik was te jong’, zei ik. ‘Zo is het leven’, stelde zijn broer me gerust. ‘Niemand is perfect. Anders was er wel één perfecte mens, in plaats van allemaal verschillende mensen. We zijn allemaal anders, zodat we elkaar kunnen inspireren tot het goede. Net zoals de ndiakhass van de baye-fall, de patchwork kleding die uit allemaal aan elkaar genaaide lapjes bestaat en toch één geheel vormt, zijn we allemaal verschillend en tegelijkertijd één mensheid.’

Daarna ging hij naar het balkon bij Moussa’s slaapkamer en vroeg hij of hij even alleen mocht zijn. Lange tijd zat hij op de grond van het balkon. Ik hoorde het geluid van spelende kinderen op straat, van vogels en de wind in de bomen. Het was een geruststellende gedachte dat Moussa toen hij stierf waarschijnlijk ook deze geluiden had gehoord, geluiden waar hij zo van hield.

Brothers

Brothers