Mijn moeder en ik: Voorbij alle beelden

Nu mijn moeder steeds meer aan het wegzakken is in het grote niemandsland van alles vergeten, wordt het afscheid voelbaar. Ik weet natuurlijk met mijn hoofd dat alzheimer een dodelijke ziekte is, maar ik begin nu ook echt te beseffen dat ze deze aarde langzaamaan aan het verlaten is.

Zijzelf ziet dat niet zo. Ik droomde laatst dat mijn moeder stierf. Ik hoorde het nieuws in een kamer met meerdere mensen. Het was allemaal zo levensecht: Ik realiseerde me dat het nu ineens voorbij was. Dat ik nooit meer eventjes dit of dat tegen haar zou kunnen zeggen. Alles ging door me heen, een diep gevoel van leegte en verdriet en het gebed dat ze in vrede was. De mensen om mij heen waren heel lief voor mij. Ik was degene met het meeste verdriet, ik stond het dichtst bij haar van allemaal. In het echt geldt ook dat ik van mijn (half)broer en (half)zussen degene ben die de sterkste band met haar heeft. Ik groeide met haar op, zij is mijn echte moeder.

Ik probeerde over mijn droom te praten tijdens een etentje met mijn ouders. Mijn moeder kan soms bits en afstandelijk tegen me doen. Ik wilde haar zeggen dat we nog maar weinig tijd hebben samen, en haar vragen om zich wat meer voor me open te stellen. Daar kwam ik niet aan toe, want ze vond het hele doodgaan verhaal complete onzin. ‘Nee, dat geloof ik niet hoor, dat ik doodga’ (ze bedoelde op korte termijn, de dood an sich ontkent ze niet). Ze ontkent vaak dat ze ziek is en vindt het vervelend als we erover praten. ‘Maar ik ben er wel mee bezig’, zei ik tegen mijn moeder, ‘ik ben voortdurend afscheid van je aan het nemen.’ ‘Ik ook’, vulde mijn vader aan. Voor ons beiden een teer moment, maar dat ging helemaal langs mijn moeder heen. Vlak na mijn ontboezeming (die voor haar dus geen ontboezeming was) kwamen de eigenaars van het restaurant bij ons aan tafel zitten. Ze schonken limoncello in en er was een feestelijke, gemeenschappelijke sfeer. De timing was perfect: na de zwaarte nu het licht. We staan hier samen in en alles mag er zijn.

Ook al kan ze niet concreet praten over haar dood, de dood houdt haar wel bezig. Ze heeft het bijvoorbeeld vaak over haar ouders die al jaren dood zijn. In de auto naar de tandarts zegt ze: ‘Soms zou ik wel even met Theo (haar vader) willen praten. Maar dan bedenk ik me ineens dat dat niet meer kan omdat hij dood is.’ Theo leeft al dertig jaar niet meer. ‘Misschien dat je over een tijdje weer met hem kunt praten, als je ook aan de andere zijde bent’, antwoord ik, denkend dat ze hier indirect aan refereert. Maar ook dat vindt ze grote onzin. Nee hoor, zij gaat nog lang niet dood. Gelijk heeft ze: in het eeuwige nu bestaat de dood niet.

Wat later zegt ze: ‘Theo (haar vader) is dood. Beppie (haar moeder) is dood. [stilte] Wie is er ook alweer nog niet dood?’ Ik weet niet wie ze bedoelt en zeg dat heel veel mensen nog leven, waaronder haar broer en zussen. Wat later zegt ze: ‘Hans is niet dood toch?’ Ze is heel bang om Hans te verliezen. Hans is alles voor haar, haar grote liefde en haar houvast. Hij zorgt voor haar en hij is haar brug naar de buitenwereld. Als hij even weg is, dan is ze bang dat hij nooit meer terugkomt. ‘Hans is het voor mij’, vertelt ze. ‘Ja, Hans is zo’n leuke, goede man.’ Dan vraagt ze wat Hans eigenlijk van haar is. ‘Hans is niet mijn vader toch? En ook niet mijn broer?’ Ik antwoord dat het haar man is. ‘Oh ja, natuurlijk. Hij ligt inderdaad soms ook bij ons in bed.’

Alzheimer vergroot alles uit. Vroeger waren mijn ouders al erg symbiotisch —- ze bleven maar praten en nieuwe plannen bedenken en tot nieuwe inzichten komen —- en nu draait haar hele wereld om Hans. Toen hij ziek in bed lag te slapen bleek mijn moeder hem zeven keer te hebben gebeld omdat ze hem nergens kon vinden. Uiteindelijk is ze de straat op gegaan om hem te zoeken. En gelukkig ook weer thuisgekomen. Mijn vader draagt zijn verantwoordelijkheid met mededogen. Hij behandelt haar als zijn gelijke, praat zelden over haar waar ze niet bij is en heeft haar zoals altijd lief.

Voor mij is het soms wel moeilijk dat ze zo graag met Hans wil zijn. Haar jaloezie kan het dusdanig overnemen dat ze geen enkel gesprek tussen mijn vader en mij meer kan verdragen. Dan stapt ze boos naar haar kamer om enkele tellen later weer terug te keren en mokkend op haar stoel te gaan zitten, om een paar tellen later weer naar haar kamer te vertrekken… Ik heb het in de afgelopen periode wel moeilijk gehad met haar afwijzing. Bijvoorbeeld als ze jubelt van blijdschap als er een bekende aan de deur komt, terwijl ze als ik aanbel ‘Oh hoi’ zegt en meteen doorloopt. Of als ik voor ze aan het koken ben en ze vraagt wat ik toch aan het doen ben in haar keuken, op een toon die suggereert dat ik wel heel brutaal ben om zomaar aan haar spullen te zitten. Als ik haar dan zeg dat het wel wat vriendelijker kan en dat ik er ben om te helpen, luistert ze gelukkig wel.

Niet alleen de scherpe, maar ook de zachte kanten worden uitvergroot. Niet alleen mijn moeders eigengereidheid en behoefte aan autonomie zijn erg op de voorgrond, maar ook haar vertrouwdheid met haar diepste zelf, het onveranderlijke bewustzijn dat achter alles aanwezig is, een meditatieve staat van zijn waar ze zeer in geoefend is. Zo maakt ze prachtige meditatieve tekeningen, die ze me ook graag laat zien. En ze verrast me keer op keer door ineens fris opnieuw te beginnen. Ze kijkt me aan, stelt benieuwde vragen, vertelt over wat haar bezighoudt en alle ruis is weg. Laatst zei ze uit het niets toen ik wegging: ‘Verstandig en vriendelijk, wat een leuke vrouw.’ Ik moest lachen om haar liefdevolle observatie en we gaven elkaar een dikke knuffel.  

Je kunt veel over mijn moeder zeggen: Ze kan lastig zijn en eigengereid, een enorm sterke mening hebben. Maar ze staat er nog steeds, even benieuwd en oprecht als altijd, als kapitein op haar schip, terwijl om haar heen het grote niets alles opslokt. Wat een kracht en veerkracht! Van deze ongrijpbare persoon die mijn moeder is leer ik om me aan het leven te geven - no matter what - en om voorbij alle beelden lief te hebben.

Ibiza 1977

Ibiza 1977